Een gedicht over een losgebroken leeuw. Als kind vroeg ik me altijd af hoe die zwakke vrouw kon vliegen.
Het statig klokgelui verkont
Florence burgerij
voor stad en land breekt heden aan
een heuglijk feestgetij
Een onafzienbare lange stoet
trekt door de straten heen
en arm en rijk als oud en jong
richt naar de dom zijn schreen
Opeens daar klinkt een bange kreet
vlucht mensen vlucht, een leeuw
en sidderend stuift de schare uiteen
met wild en woest geschreeuw
Een leeuw in ’t beestenspel verstoort
met menig lotgenoot
heeft d’ijzeren tralie losgerukt
hoelang ze ook weerstand bood
Met blij gebrul ontvlucht hij nu
zijns meesters sombere tent
De frisse lucht verkwikt het dier
aan vrijheid lang ontwend
En de angst geeft vleugels aan den voet
men stormt met luid misbaar
de huizen en de kerken in
bij het naderen van het gevaar
Een spelend knaapje onbewust
voor het onheil dat hem naakt
trekt de aandacht van dat vlammend oog
waarin de moordlust blaakt
Het monster rent op het jongske af
grijpt fluks hem in den muil
en zet de tanden hem in het vlees
hoe ’t sidderend knaapje huilt
Maar zie daar vliegt een zwakke vrouw
het ondier tegemoet
met open mond en starren blik
valt zij den leeuw tevoet
Heur adem stokt haar in de keel
en tranen heeft ze niet
toch duidelijk zegt haar biddend oog
och doodt mijn kind toch niet
Zij wringt de handen vouwt ze saam
ze ziet hem smekend aan
en het schijnt of eindelijk het redeloos dier
is met haar leed begaan
God lof grootmoedig laat hij los
de moeder grijpt haar kind
dat vast zich klemmend aan haar borst
daar veilige schuilplaats vindt
En met zijn instinct voelt zelfs het dier
hoe teer een moeder mint
haar leven geeft zij willig heen
voor het leven van haar kind