Spoorwegcoupé

Locomotief
… daar voor op die locomotief

Een vrij incompleet “rood” liedje over een spoorwegcoupé. Ik heb indertijd slechts wat fragmenten op kunnen schrijven.

In de zachtgroene kussens van een spoorwegcoupé
zit een deftig gezelschap bijeen

Ze schimpen en schelden op het mindere volk
het werkvolk is intens gemeen

Ze vragen maar steeds voor loon voor hun werk
niets is den proleet naar den zin

Ze schimpen op velen en dan komt de slaap
en het deftige gezelschap slaapt in

Maar hij die niet slaapt is die zwarte piloot
daar voor op die locomotief

Met het ene been in het graf en het andere in de cel
gij eerste klasse slapers bedenkt het toch wel

Zijn handen zijn vuil en hij stinkt naar de zweet
dat deed hij voor u die gesmade proleet


Hier is nog een volledige versie die ik later via internet gevonden heb. Het deel dat oma zich herinnerde komt pas op het eind.

Aan ’t einde der dag ligt de arbeid terneer
De rust komt der donkere nacht
’t Is overal stil en het mensdom in rust
Vindt slapend hernieuwende kracht

Zelfs moeder natuur schijnt in sluim’rende rust
Wanneer zij het zonlicht niet zag
En toch slaapt niet alles, er zijn er nog veel
Wier nacht is gemaakt tot een dag

Want zij die niet slapen is ’t liefdevol mens
Verpleegster in ’t ziekengesticht
En de moeder die biddend in tranen verstikt
Aan ’t ziekbed van ’t kindje om beterschap snikt

En ook hij de werker der donkere mijn
Die niet weet of hij er nog morgen zal zijn
Die afdaalt door honderd gevaren omringd
In donkere schacht zijn ‘gluck auf’-liedje zingt

Het rijke gezin heeft de kreeftensalaad’
Verorberd aan ’t kost’lijk souper
Ze zijn dol op vis en mevrouw ordonneert
Garnalen voor het dejeuner

En morgen trakteert ze op heerlijke tong
Ze maakt heel ’t gezin reeds belust
Ze dromen des nachts van de heerlijkste vis
Te midden van zalige rust

Maar zij die niet slapen is ’t moedige volk
Die bonkige kerels op zee
Die stormen trotseren ter wille van ’t brood
Op vele manieren beloerd door de dood

En wie als het stormt ook niet slaapt is de vrouw
Die neerknielt en bidt, vol van droefheid en rouw
Voor ’t lichaamsbehoud van haar man en haar zoon
Haar moeilijk bestaan heeft het rouwkleed tot loon

In zacht’ rode kussens der spoorwegcoupe
Daar zit een gezelschap bijeen
Ze schimpen en schelden op ’t mindere volk
‘Dat werkvolk is intens gemeen

Ze vragen steeds maar hoger loon voor hun werk
D’r is niks die proleten naar ’t zin’
Ze schelden nog verder maar dan komt de slaap
En ’t deftig gezelschap slaapt in

Maar hij die niet slaapt is die ruige proleet
Daar voor op de locomotief
Die ’t leven van honderden heeft in zijn hand
Hij wordt door geen moeheid of slaap overmand

Met een been in ’t graf en het and’r’ in de cel
Gij eerste klas slapers bedenkt gij het wel
Zijn handen zijn vuil en al stinkt ie naar zweet
Die man waakt voor u, hij, gesmade proleet

Scroll naar boven